Een bergeend zit qua formaat tussen een eend en gans in. Het is een zogenaamde halfgans die een bijzonder fraai getekend verenkleed heeft: wit, zwart en oranjebruin. Zowel het mannetje als vrouwtje zorgen voor hun jongen, hetgeen ze met ganzen gemeen hebben. Het vrouwtje is een tikkeltje kleiner dan het mannetje, maar heeft een identiek gekleurd verenkleed. De beide sexen laten zich verder alleen maar van elkaar onderscheiden door een knobbel op de snavel van het mannetje, die bij de woerd simpelweg ontbreekt.
Bergeenden zijn echte modderwroeters. Wroeten varkens met hun neuzen door het slijk, bergeenden gebruiken voor dat doel hun bek. Daarnaast trappelen ze met hun poten door het ondiepe water waardoor slakjes, piertjes, wormpjes en ander bodemgespuis uit de modderlaag opwoelt, gedesoriënteerd raakt en in paniek recht in de openstaande muil van de gevederde vriend zwemt.
Bergeenden zouden beter (ver)bergeenden kunnen heten, dan wordt de lading beter gedekt. Ze verbergen namelijk hun nesten in verlaten holen van konijnen en vossen. Een andere theorie over de herkomst van de naam, zegt dat bergeenden voornamelijk in het duingebied leven en dat voor Nederlanders de duinen feitelijk bergen zijn. Bij de meeste vogelsoorten heeft het vrouwtje veel minder opvallende kleuren dan het mannetje, maar omdat de nesten bij bergeenden zo goed verstopt zijn, vervalt deze noodzaak; het vrouwtje heeft derhalve geen camouflagekleuren.
De bergeend is zogezegd een echte holbewoner en bouwt zijn nest het liefst in verlaten holen van landzoogdieren. Door de afname van met name konijnen en daarmee ook de afname van konijnenholen in de duingebieden, worden bergeenden gedwongen om naar alternatieve nestlocaties te zoeken.
Bij bergeenden broedt alleen het vrouwtje, het mannetje houdt streng de wacht. Als de kuikens uitkomen, moeten ze direct voor hun leven rennen. De tocht vanuit de ondergrondse holtes naar het water kan namelijk kilometers lang zijn, waarbij allerlei rovers op de loer liggen. Soms haalt van een nest maar één exemplaar het veilige water en wordt de rest opgeslokt door rücksichlose meeuwen en vossen die aan de kantlijn rustig op hun kans wachten.
Na de broedperiode ontstaat nog een tweede probleem voor de veiligheid van bergeendkuikers. Evenals eenden en ganzen ruinen bergeenden. Ze maken een complete vleugelrui door, waarbij ze in één keer al hun slagpennen verliezen. De vleugels worden dan gedecimeerd tot kleine stompjes die niet meer verenigbaar zijn met vliegactiviteiten. Dit betekent dat ze een paar weken niet kunnen fladderen en dus uiterst kwetsbaar zijn voor predatie. De bergeenden zoeken derhalve rustige en veilige ruiplekken op; de Waddenzee en de Zeeuwse delta lenen zich hier uitstekend voor. Tijdens de rui zijn in bovengenoemde gebieden tienduizenden bergeenden te spotten.
Een consequentie hiervan is dat bergeendouders hun weerloze kuikens moeten achterlaten. Gelukkig heeft de natuur daar een oplossing voor bedacht. De vogelbelhamels worden namelijk op een crèche gedaan, waar ze onder streng toezicht van ooms en tantes komen te staan, die zelf niet gebroed hebben en derhalve niet hoeven te verkassen naar veilige ruiplaatsen.
De tijdelijk niet meer vliegende bergeenden zijn op de wadplaten veilig voor landpredatoren als vossen en bunzings. Helaas hangt tegenwoordig voor hen wel een andere dreiging in de lucht, beter gezegd onder de grond. Onder de Waddenzee ligt namelijk een grote hoeveelheid zout. Mijnbedrijven willen het liefst vandaag dan morgen beginnen met het ontginnen van dit witte goud. Het gevaar is echter dat het wad dan kan zakken, hetgeen allerlei negatieve gevolgen zal hebben voor het fragiele ecosysteem in dit unieke natuurgebied. Zo zullen de wadplaten niet meer droogvallen, maar verdrinken. Wadplaten waar onder andere bergeenden hun heil zoeken gedurende hun ruiperiode!