Toen het opperwezen of de evolutiearchitect aan de tekentafel zat om de aalscholver te scheppen of ontwerpen, moet hij even een paar minuutjes zijn concentratie hebben verloren. Tot dat punt was hij aardig op weg om de perfect vissende vogel op papier te zetten; een angstaanjagend roetzwart beest met een sigaarvormig lichaam, ogen die kunnen draaien en een snavel met een haakvormige punt.
Echter toen hij zich ontfermde over de structuur van het verenkleed, was hij even niet bij de les. Waar bij alle watervogels het verenkleed is gecoat met een waterondoordringbaar laagje vet, is de vacht van de aalscholver zo lek als een mandje. De consequentie hiervan is dat aalscholvers hun veren moeten laten drogen als ze een duik hebben gemaakt naar vis. Ze doen dit door met halfgespreide vleugels op een paal of boom te gaan zitten.
God of de evolutie heeft echter geen fout gemaakt! De vis waar de aalscholver naar duikt, zit op grote dieptes dus de vogel is erbij gebaat dat hij zo min mogelijk opwaartse druk te verhapstukken krijgt; het drijfvermogen moet zo laag mogelijk zijn. De baarden aan de veren bij de aalscholver staan ver uit elkaar; het binnendringende water drukt derhalve al het lucht weg. Met andere woorden; de aalscholver heeft er een groot voordeel bij dat hij door en door nat wordt als hij onder water vissen aan het achtervolgen is.
Rondom de voormalige Zuiderzee liggen tal van dorpjes waar het woord evolutie vloeken in de kerk is. De inwoners van Urk, Volendam en Spakenburg geloven er heilig in dat God de aarde en al haar bewoners in een handjevol dagen schiep. Ook de aalscholver! Maar ik denk dat als de vissers van bovengenoemde dorpjes hun boten het Marker- en IJsselmeer opduwen en een zwerm aalscholvers is het vizier krijgen, er wel degelijk gevloekt wordt …
De aalscholvers zijn namelijk veelvraten die volgens vissers enorme hoeveelheden vis aan het water onttrekken. Met name de oorzaak voor de terughollende palingstand in het IJsselmeer wordt voor een groot deel in de schoenen van de ‘waterraven’ geschoven. Viswetenschappers daarentegen betwisten dit en willen bewijzen voor deze harde beschuldiging op tafel hebben. Echter, tot de dag van vandaag hebben de beroepshengelaars deze bewijzen niet kunnen leveren. Natuurlijk hebben aalscholvers wel hun naam tegen: aal is toch wel degelijk het synoniem voor paling. Het glibberbeest zal derhalve wel op het menu staan van de indrukwekkende watervogels.
Kan in Nederland een deel van bevolking de aalscholvers wel schieten, dat geldt zeker niet voor Noorwegen. In het land van trollen en andere mythische wezens wordt de aanwezigheid van aalscholvers juist beschouwd als een teken van geluk, de beesten worden daar op handen gedragen.
Aalscholvers zijn intelligente vogels die samenwerkingsverbanden en coalities met andere vogels aangaan. Een fraai voorbeeld daarvan is de gezamenlijke visjacht die opgezet wordt met de grote zilverreiger. Een groep aalscholvers duikt in het water en jaagt de vis richting de kant. Aan de waterkant staat een hele bups grote zilverreigers de vluchtende vissen op te wachten. Een deel van de vissen wordt direct door de dolkvormige snavels van de grote zilverreigers gespietst, maar ander deel ontsnapt hieraan en zwemt weer als de wiedeweerga naar het open water, zich daar veilig wanend. Helaas hebben de aalscholvers zich daar strategisch opgesteld en worden de onfortuinlijke vissen massaal opgeslokt …