In Nederland veranderen doorlopend wilde dieren in huisdieren en huisdieren in (ver)wil(der)de dieren. Neontetra’s zijn een fraai voorbeeld van het eerste deel van de zin. Deze kleurrijke tropische visjes worden massaal door Zuid-Amerikaanse vissers uit kristalhelder water geschept en in megatransportbasins gekieperd. Vervolgens worden ze via de vrachtruimen van ijzeren vogels naar Schiphol gevlogen om uiteindelijk in talloze vaderlandse tureluurs makende vissenkommen te belanden. Lag eerst de exotische oceaan nog aan hun vinnen, nu moeten ze achter glas toekijken hoe bij hongerige Hollandse gezinnen ’s avonds de stamppot andijvie op tafel wordt gezet. Het kan verkeren.
Van het tweede deel van de openingszin zijn ook legio voorbeelden te bedenken. Zo wordt bij veel medeburgers eens per week het getraliede papegaaienverblijf door het corvee hebbende gezinslid schoongemaakt. Het is een klusje waarbij je uiteraard niet de kat op het spek moet binden. Als tijdens de werkzaamheden in een onoplettend moment het deurtje van de kooi onbewaakt openstaat, ziet het exotische vogelbeest zijn kans schoon om de vrijheid tegemoet te vliegen en geef hem daar eens ongelijk in!
Langzamerhand barst het in Nederland van de exoten die niet opgesloten zitten in vogelkooien, aquariums en terrariums, maar vrijelijk door het polderland fladderen, zwemmen en kruipen. Alleen al in Amsterdam bevolken tienduizend halsbandparkieten de parken. Hun aanwezigheid gaat niet ongemerkt voorbij, als zij hun stem verheffen, krijsen ze zo hard dat kristallen vaasjes capituleren en uiteenspatten.
Als je in de genoemde Amsterdamse parken de vijvers en andere watertjes goed onder de loep neemt, valt het op dat daar geen grijze voorntjes rondzwemmen, maar glimmende goudvissen. En dat de oevers niet bevolkt worden met achter muggen jagende oer-Hollandse salamanders, maar met uitheemse schildpadjes die in het zonlicht energie aan het tanken zijn.
Biologen krijgen steeds meer moeite de in Nederland levende dieren in de juiste hokjes te plaatsen, met name als het om vogels gaat. Is de gespotte gevleugelde vriend een standvogel, doortrekker, overwinteraar, broeder, dwaalgast of exotische ontsnapper?
De laatste vogel waar ornithologen in dit kader ’s nachts gillend wakker van worden, is de casarca. De casarca is een wonderschone halfgans, die je gekortwiekt en wel verwacht in vijverpartijen van chique cosmetische klinieken in het Gooi. Het is een majestueus ogend sierschepsel, met een verenkleed waarvan het motief zo uit brein van wijlen Corneille zou kunnen komen. Maar de laatste tijd duiken er steeds meer casarca’s op in de vrije natuur van Nederland. Honderden. Waar komen ze zo plotseling vandaan? Hebben watervogelliefhebbers massaal de poorten van hun volières en met-gaas-omringde-vijvers opengezwaaid? Waarschijnlijk niet; daar zijn de aantallen inmiddels veel te groot voor.
Normaal leven casarca’s in het zuiden van Europa. Een paar weken per jaar zijn ze uiterst kwetsbaar, namelijk gedurende de ruiperiode. Ze verwisselen dan hun zomerkleed voor het winterkleed. Gedurende het ruien kunnen ze amper vliegen en zijn dan letterlijk als de dood voor predatoren. Het lijkt erop dat een deel van de casarca’s Nederland heeft uitgekozen om te ruien. Om hier in alle veiligheid van verenjasje te wisselen. Deze constatering is van groot belang voor het beest. De status van de vogel verandert namelijk hierdoor drastisch. Als de casarca’s in Nederland geen verwilderde soort is, maar een vogel die Nederland gebruikt als ruiland incasseert hij de maximale bescherming. Niet alleen tegen predatie, maar tegen iedere vorm van gevaar!