Roomwitte lepelaars in Julianadorp aan Zee!

Bijna iedereen heeft in zijn jeugd het boek Nils Holgerssons wonderbaarlijke reis gelezen; het Zweedse avonturenboek waarbij hoofdrolspeler Nils op de rug van een ganzerik allerlei spannende belevenissen meemaakt. Uiteraard kunnen kinderen niet op de rug van een vogel het aardse oppervlak van grote hoogte bekijken, maar het blijft een leuk sprookje. De struisvogel is de enige gevleugelde vriend die als transportmiddel door de mens gebruikt kan worden, maar diens rudimentaire vleugels beletten het de vogel om los te komen van de zwaartekracht van de aarde. 

Zijn mensen te zwaar om mee te kunnen vliegen met vogels, dat geldt niet voor de apparatuur die mensen bij tijd en wijle op en aan vogels schroeven; fotocamera’s, filmcamera’s, GPS-zenders, et cetera. Wie zijn ogen in Nederland goed de kost geeft, kan zo nu en dan vogels zien overvliegen met een soort rugzakje. In dat rugzakje zit een GPS-zender verstopt. Deze GPS-zender communiceert met satellieten waardoor de positie van de vogel nauwkeurig te bepalen is. Vogelwetenschappers hebben namelijk een hoge interesse in het vlieggedrag én de vliegroutes van bepaalde vogelsoorten.

De lepelaar is een vogelsoort die regelmatig wordt uitgerust met een GPS-zender. Lepelaars zijn prachtige vogels. Het zomertenue van de lepelaar verschilt van de winteroutfit. In het zomerkleed hebben de roomwitte lepelaars een wapperende kuif en een gele borstband, in de winter ontbreken de kuif en gele borstband. De grote, witte afhangende kuif van de lepelaar is hilarisch; hiermee lijken ze net op de Sjonnies van de jaren tachtig van de vorige eeuw met hun lange haren in hun nek, de zogenaamde matjes.

De lepelaar dankt zijn naam aan zijn lepelvormige, verbrede, zwarte snavel. Deze snavel wordt zijwaarts door het water bewogen, op deze manier worden er op de tast van allerlei waterorganismen gevonden en bijeen gescharreld. In de snavel zit een soort zeefmembraan die ultragevoelig is en daarmee heeft de vogel een uniek visgereedschap tot zijn beschikking. Door zijn karakteristieke snavel is de lepelaar onmiskenbaar. De enige mogelijke verwarring die zou kunnen ontstaan, is met de zilverreiger. Als je echter inzoomt op de snavel is het onderscheid tussen de twee gelijkende snel gemaakt. Een lepelvormige versus een dolkvormige snavel. De ongelukkige prooidieren van de zilverreiger worden derhalve niet opgelepeld, maar gespietst.

De eerste voedselkeus van de lepelaar zijn garnalen, maar als de eerste lepelaars Nederland binnenkomen in februari zitten de garnalen nog te diep. Zeker als er een strenge winter is geweest. Ze komen pas naar ondiepere wateren als de lente wat meer vordert. Om die tijd te overbruggen schakelen ze moeiteloos over naar de twee keus: driedoornige stekelbaarsjes die zich in het zoete water bevinden. Op het moment dat het water uit de Waddenzee opwarmt en de garnalen uit de diepe geulen het wad optrekken, zijn de lepelaars er als de kippen bij de garnalen direct te laten hemelen.

De lepelaars overwinteren in het zuiden van Europa en in het westen van Afrika, maar trekken in de zomer naar het noorden toe om te broeden. Nederland is één van de gebieden waar wordt gebroed. Ze broeden hoofdzakelijk op de grond, maar ook in bomen. Ze zijn namelijk als de dood voor roofdieren zoals vossen en bunzings. De lepelaar is een echte koloniebroeder, het is veiliger voor de lepelaar om in een kolonie te broeden. 

Naast de roofdieren kan ook de niet-levende natuur roet in het eten gooien in het leven van de lepelaar waarbij tegenwoordig ook de klimaatverandering zich meer en meer doet gelden. Lepelaars broeden in kwelders en duinvalleien en die kunnen onder water komen te staan. De nesten kunnen weggespoeld worden of raken verdronken. Sommige lepelaars denken slim te zijn en trekken in de winter niet weg, maar blijven in Nederland. Deze ‘luie’ lepelaar speelt dan wel met zijn leven. Als de winter namelijk te streng is en er komt ijs op het water lopen ze de kans dat ze niet meer kunnen vissen en uiteindelijk het loodje zullen gaan leggen. Ze zijn namelijk voor hun voedsel afhankelijk van open water. Als het geen strenge winter is hebben ze geluk en kunnen ze voldoende aansterken om met een gerust hart het broedseizoen in te gaan.