Als een bij de woonkamer komt binnenvliegen, gaan bij veel mensen de haren recht overeind staan en wordt snel naar een voorwerp gezocht om het insect naar een andere wereld te meppen. Een groot deel van de natie is namelijk als de dood om gestoken te worden door het beest. Op het moment dat een bij daadwerkelijk zijn wapen trekt, betaalt hij daar overigens een torenhoge prijs voor. Zijn leven!
Hoe zit dat?
De angel van een bij heeft weerhaakjes die diep in het slachtoffer verankeren. Nadat een bij zijn gif heeft gepompt, kan hij dus niet zomaar wegvliegen; de weerhaakjes weerhouden hem daarvan. Als hij coût que coût na zijn daad toch het hazenpad wil kiezen, scheurt een deel van zijn achterlijf af en blijft achter in de noodlottig getroffene. Een evenement met uiteindelijk een dodelijke afloop voor de bij!
Bij een aanbrommende hommel is de paniekreactie bij mensen veel minder. Hommels lijken op obese bijen die net iets te veel van de nectarpot gesnoept hebben. Moddervette en overbehaarde ongewervelden die geen vlieg kwaad doen, is de gedachtegang bij veel mensen. Het is overigens een godswonder dat hommels überhaupt kunnen vliegen. De verhouding tussen het enorme lijf en de piepkleine vleugels is namelijk verre van gunstig. Volgens de regels van de aerodynamica kunnen ze eigenlijk niet opstijgen. Echter ze bewegen hun vleugels op een dusdanige manier dat er luchtwervelingen ontstaan die het toch mogelijk maken om aan de zwaartekracht te ontsnappen. Vliegtuigingeniers vinden dit een zeer interessant fenomeen en kijken met veel belangstelling naar de manier waarop hommels toch airborne geraken. Zij willen hiervan gebruik als ze achter de tekentafels ijzeren vogels aan het ontwerpen zijn.
Feitelijk zou je een hommel een grote bij kunnen noemen die extra behaard is. Ze hebben dat zetje extra haren van moeder natuur meegekregen om zich te wapenen tegen kou. Als de zon echter het kwik omhoog jaagt in de thermometer is zo’n winterjasje natuurlijk in het nadeel, de hommel moet dan veel rusten om niet oververhit te raken. De beharing van de hommel is bepalend voor de afbakening van hun areaal. In het koude noorden van Europa zijn hommels de belangrijkste bestuivers. Bijen nemen de bestuiftaak op zich in het warme zuiden van het oude continent. Nederland kent een gematigd klimaat en maakt derhalve voor de bestuiving van bloemen gebruik van zowel hommels als bijen.
Hommels willen voor dat nobele bestuifgedrag wel wat terug: nectar en stuifmeel. In tegenstelling tot bijen leggen hommels geen honingvoorraad aan en zijn dus constant op zoek naar nectar. Overigens produceren hommels wel honing; hommelhoning. Echter de hoeveelheden zijn zo klein dat het niet loont om dit commercieel uit te buiten. Als je veel eet en weinig beweegt, word je dik. Zo werkt het bij de mens. Zou het ook zo bij de hommel werken?
De koekoekshommel is in ieder geval liever lui dan moe. Hij is een ware broedparasiet die zijn naam niet toevallig draagt. Evenals de koekoek spant hij zich het liefst zo min mogelijk in. Zo heeft hij geen zin om zelf een nest te bouwen, maar dringt bij andere hommelsoorten in hun nesten binnen en zet daar dan vervolgens zijn eitjes af. Maar soms krijgt een koekoekshommel een koekje van eigen deeg, als een blaaskopvlieg de hommel in zijn vizier krijgt. Dit insect zet ook geen stap te veel en gaat zelfs nog een stapje verder. Hij promoveert de hommel als nest én als proviandkast voor zijn nakomelingen. De blaaskopvlieg legt zijn eitjes in het achterlijf van de hommel, waarna de uitkomende larven het arme beest van binnenuit leegvreten!