In Nederland zijn zeven representanten van de marterachtigen gestationeerd. In volgorde van grootte zijn dit de wezel, hermelijn, bunzing, boommarter, steenmarter, otter en de das. Het duinlandschap voldoet qua habitat alleen voor de vier eerst genoemden. Hermelijnen laten zich in vrijwel alle Nederlandse landschappen zien, inclusief tuinen. De hermelijn en wezel lijken sprekend op elkaar. Sommige natuurliefhebbers beschrijven de hermelijn als een uit de kluit gewassen wezel, maar het ongeoefende oog gaat snel de fout in om het verschil tussen de twee rovers te zien.
In de zomer is de vacht van de hermelijn roodbruin met een zwarte staartpunt. In de winter is echter zelfs voor een leek het onderscheid gemakkelijk te maken tussen een hermelijn en wezel. In de winter trekt de hermelijn namelijk een andere jas aan. In ieder geval een jas met een andere kleur: sneeuwwit. Maar het is alsof er een couturier meekijkt, wel met een zwart staartpuntje. Oog voor detail dus. De wezel heeft geen zomer- en wintergarderobe, hij gaat immer hetzelfde gekleed. Toen Europa nog vergeven was van koningshuizen en vorstendommen, liet de adel zich maar al te graag hijsen in een mantels die vervaardigd waren van de winterpelsen van hermelijnen. Tegenwoordig is het vragen om moeilijkheden als je met een tweedehands jas jezelf in het publieke domein begeeft.
De manier van voortbewegen van hermelijnen doet veel denken aan paardenjargon: met de zogenaamde sprongengalop bewegen ze door het landschap heen. De maken sprongetjes waarbij ze hun rug krommen en tegelijkertijd met hun voor- en achterpoten afzetten. Raar hoe evolutionaire processen kunnen verlopen, maar klaarblijkelijk is dit de meest energie gunstige manier van voortbeweging. Een hermelijn staat vaak op zijn achterpoten om de omgeving te verkennen. Dit gedrag wordt kegelen genoemd. Het is wel een mooi gezicht om een hermelijn te zien bewegen: de sprongengalop wordt afgewisseld met het kegelen.
Meestal eet een hermelijn kleine dieren, maar soms heeft hij het gemunt op konijnen die hij dan als een soort mini-luipaard dodelijk op de hielen zit. Als een hermelijn jaagt, zet hij al zijn zintuigen in. Zijn ogen staan bol van de staafjes en kegeltjes waardoor hij zowel overdag als ’s nachts prima uit de voeten kan. Prooidieren worden middels een nekbeet naar het hiernamaals geholpen. Het verhaal van de tafelmanieren van de hermelijn is niet voor tere zieltjes geschikt. Hij bijt zogezegd de prooi in de nek doodt, drinkt het bloed, sleept het lijk naar een schuilplaats, kraakt de schedel, eet het brein van de overledene en verorbert daarna de rest. Bent u er nog? Omdat de dieren zo druk zijn hebben ze relatief veel voedsel nodig, er moet dus vrijwel constant gejaagd worden. Ze vreten dagelijks maar liefst een derde van hun lichaamsgewicht op. Hermelijnen kunnen met een heel scala van geluiden op de proppen komen. Tijdens het spelen en de jacht snateren en mekkeren ze, in het geval van gevaar gaat dit over in krijsen en fluiten.
Het zijn ook uitstekende klimmers. Vogelnestjes worden met enige regelmaat beroofd van eitjes of nieuwelingen. Bovendien zijn het prima zwemmers. Als een woelmuis het ruime sop kiest om uit de klauwen te blijven van een hermelijn, maakt hij een vergissing. Ook dan krijgt hij, met de snelheid van Pieter van den Hoogenband, de dodelijke rover achter zich aan. Maar hermelijnen hebben ook vijanden. Bij vossen en grote roofvogels staan ze keurig op het menu. Echter het grootste gevaar vormt de mens. Niet in directe zin; de dieren zijn beschermd, maar wel indirect. Doordat er steeds meer van zijn natuurlijke habitat verdwijnt, komen ze in de verdrukking. Bovendien worden er jaarlijks veel hermelijnen platgereden op het vaderlandse wegennet!