Geraffineerde gaaien in Julianadorp!

Bonte verschijningen, bullebakken, rovers en bosplanters!

Zomaar wat woorden die door het brein schieten als je ze in het vizier krijgt.

Gaaien!

Gaaien? 

Een vogelsoort. Vroeger bekend als Vlaamse gaai, maar die naam mag niet van vogelnaampuristen. Hetzelfde clubje vogelhotemetoten verbanden recent ook alle vogelverkleinwoorden uit de vogelgidsen. Baardmannetjes en woudaapjes mogen dus ook niet meer. Er mag niets meer in vogelland.

De naam Vlaamse gaai verwierf het beest door zijn trekgedrag. Want ondanks het feit dat de gaai een standvogel is, voltrekken zich soms enorme troepenverplaatsingen binnen Europa. Bij tijd en wijle fladderen derhalve bosjes gaaien vanuit België de grens over. Eén plus één is twee; gaaien die uit Vlaanderen komen aanwaaien zijn dus …

In vergelijking tot andere kraaiachtigen is de gaai een vreemde eend in de bijt. Hij is een kleurrijke buitenstaander in een verder zwartgekleurde familie. De gaai draagt zijn bonte vogelpak bovendien met verve. Alles wat zijn veertjes bezoedeld, wordt direct weggepoetst. Luizen en mijten bijvoorbeeld. Als deze priegelbeestjes gaan huishouden op het verenpak van de gaai, stapt hij onmiddellijk in bad. Geen waterbad, maar een mierenbad.

De gaai gaat pontificaal met gespreide vleugels op een mierennest zitten. Pislinke mieren tot gevolg. Om de brutale vogel te verjagen, vuren de mieren massa’s bijtend mierenzuur af. De gaai wordt er niet warm of koud van. De luizen en mijten daarentegen worden er wel koud van. Steenkoud. Ze gaan er namelijk van hemelen. Als dank voor het verdelgen van de parasieten wordt het mierenvolk vervolgens door de gaai opgepeuzeld!

Iedereen die voornemens is om tijdens een boswandeling vogels te spotten, mag hopen dat er geen gaai in de buurt is. Op het moment dat de gaai namelijk mensen, katten of andere ongewensten in zijn vizier krijgt, gaat hij als een malloot tekeer. En dat kan hij heel goed. Muzikaal staat de gaai namelijk eerder bekend om zijn luide schreeuw, dan om zangkwaliteiten. Andere dieren profiteren hiervan en duiken weg. Op zo’n moment ben je uitgevogelspot.

Collega-vogels zijn dus wel blij met een gaai in hun omgeving. Bij gevaar en onraad slaat hij zogezegd op een luidruchtige manier alarm. Maar vogels dragen de schreeuwlelijk niet altijd op handen, hij is namelijk ook een beruchte nestplunderaar. De meeste nestrovers slaan bij het ontdekken van een vogelkraamkamer direct hun slag. Een gaai daarentegen is veel geraffineerder. Als hij een nest in de smiezen heeft, wacht hij eerst tot de kuikens zijn uitgekomen én vetgemest. Dát is het moment dat hij overgaat tot de slachting. Aan volgroeide kuikens zit namelijk meer vlees dan aan vogelembryo’s die in eitjes zitten opgesloten. 

De gaai heeft dus het vermogen om vooruit te denken. Deze bekwaamheid laat hij ook in het najaar zien. Als het in het herfstbos overvloedig eikels regent, gaat de gaai als een bezetene eikels hamsteren voor de aanstormende winter. Geen tien of honderd, maar duizenden. Ruim vijftien kilogram aan eikels!

Er worden oneindig veel pendeldiensten uitgevoerd tussen eiken en plaatsen waar de gaai eikels in de grond verstopt. De gaai gebruikt het eerste deel van zijn spijsverteringskanaal als efficiënte transportruimte om zoveel mogelijk eikels te laden: in zijn slokdarm propt hij vier eikels, in zijn keel twee en in zijn snavel tenslotte één. Helaas laat het geheugen niet alleen de mens bij tijd en wijle in de steek, ook gaaien lijden hieraan. Zo weet hij hartje winter niet alle eikelverstopplaatsen meer terug te vinden. Op deze vergeten plekken, ontkiemen de zaden en groeien nieuwe eiken. Het is om deze eigenschap dat de gaai de grootste bosbouwer van het land wordt genoemd. 

De appel valt niet ver van de boom, maar de eikel ook niet. En door het dikke, niet-lichtdoorlatende bladerdak van de eik, sterven alle ontkiemende eikels die onder de boom zijn gevallen een vroege dood. Echter; dankzij de gaai (en de eekhoorn) worden eikels verder verspreid en kan de eik zich derhalve handhaven.