Bonte kraaien in Julianadorp aan Zee!

Als je aan vogelaars de vraag stelt hoeveel kraaiensoorten er in Nederland rondfladderen, vechten ze elkaar over het antwoord de tent uit. Het ene kamp roept in koor het getal zeven, terwijl de andere kemphanen met het aantal zes op de proppen komen. Over de ekster, raaf, kauw, gaai, roek zijn ze het met elkaar eens, maar bij de zwarte en bonte kraai begint het gedonder. Behoren de zwarte en bonte kraai tot één diersoort, of zijn het wel degelijk twee verschillende diersoorten?

Biologen hanteren de volgende definitie van een soort: ‘Een soort is een verzameling organismen die onder natuurlijke omstandigheden tot voortplanting komt en daarbij vruchtbare nakomelingen kan produceren’. Als je bijvoorbeeld een ezelhengst met een paardenmerrie kruist, ontstaat een muildier. Een kruising tussen een ezelin en een paardenhengst levert een muilezel. Het muildier en de muilezel zijn onvruchtbaar, derhalve zijn ezels en paarden twee verschillende diersoorten.

Op het moment dat een zwarte kraai en bonte kraai besluiten om zich voort te planten, ontstaan vruchtbare nakomelingen, dus behelst het hier volgens de begripsbepaling één soort. Tel daarbij op dat ze precies evengroot zijn, dat de menukaart van de twee beesten hetzelfde is, dat dezelfde toontjes uit hun opengesperde keelgaten vertrekken, dat ze hetzelfde gedrag vertonen, et cetera. De lijst van overeenkomsten tussen de twee zangvogels, want het zijn Neerlands grootste vliegende diermuzikanten, is schier oneindig. Alleen is er een verschillend verenkleed; bij de één gitzwart en bij ander eveneens gitzwart, maar dan wel fraai onderbroken met grijze onderdelen.

Gelukkig leven we in een moderne tijd en zijn de technologische mogelijkheden onbegrensd, ook op het gebied van de vogelverwantschapsleer. DNA-onderzoek bijvoorbeeld. Is DNA-onderzoek dan de sleutel tot het kraaienvraagstuk? Sinds het DNA-tijdperk zijn intrede heeft gedaan in de taxonomie, kan het hele oeuvre van de Zweedse diersoortschikker Carolus Linnaeus in ieder geval door het putje gespoeld worden. Dieren die uiterlijk sterk op elkaar lijken, blijken in het DNA erg van elkaar te verschillen en beesten die totaal niets van elkaar weg hebben, blijken genetisch vrijwel identiek te zijn. Tegenwoordig heeft het dus geen zin meer om het aantal pootjes en vleugels bij een diertje te tellen om ze te kunnen indelen. Eén haar of één veertje is voldoende om het hele beest genetisch in kaart te brengen en alle verwantschappen bloot te leggen. 

Als DNA-onderzoek op de kraaienkwestie wordt losgelaten, blijken de genetische verschillen tussen de zwarte en bonte kraai bijna verwaarloosbaar klein te zijn. Er is alleen een verschil in de genen die de pigmentproductie aansturen. Bij het zwarte exemplaar werkt de pigmentfabriek op volle kracht, bij de bonte variant staat hij een tandje lager geschakeld. Maar ondanks het genetische onderzoek bestaat er nog steeds geen consensus binnen de wetenschap over het kraaienvraagstuk, er wordt inmiddels dus al eeuwenlang over gebakkeleid. Feitelijk kunnen de twee kraaisoorten niet ingedeeld worden! 

En de kraaien zelf? Die vinden het allemaal wel best! Het zijn opportunisten pur sang, zowel bij het vergaren van voedsel als in de liefde. Als een mannetjes zwarte kraai de kans krijgt een vrouwtjes kraai met een bont verenkleed te bevruchten, zal hij die kans niet laten lopen. Of het nou een soortgenoot is of niet!